Beeindiging in onvoltooide staat
In deze casus ging het om de beëindiging in onvoltooide staat door opdrachtgevers en waarbij de aannemer, zijnde cliënt van kantoor, betaling vorderde op grond van paragraaf 14 lid 10 van de toepasselijke UAV 2012 welke op de overeenkomst van toepassing was verklaard. Kortgezegd kwamen de omstandigheden erop neer dat de opdrachtgevers op enig moment de overeenkomst hadden beëindigd nadat de aannemer eerder de werkzaamheden had opgeschort. Deze opschorting volgde nadat de opdrachtgever aanzienlijk achterliep met het verrichten van openstaande betalingen. De aannemer stelde dan ook dat onder deze omstandigheden waarbij sprake was van schuldeisersverzuim, de ontbindingsverklaring van opdrachtgever niet rechtsgeldig was en tot schadeplichtigheid leidde.
Door opdrachtgever werd de grondslag voor opschorting betwist en werd gesteld dat de openstaande betalingstermijn pas verschuldigd zou zijn na oplevering van de betreffende werkzaamheden. Omdat het werk al geruime tijd stillag en er geen vertrouwen meer was in de uitvoering door de aannemer, werd deze eerst nog een laatste mogelijkheid geboden om binnen vijf dagen een plan van aanpak aan te leveren en om binnen veertien dagen de werkzaamheden uit te voeren waarna de resterende aanneemsom betaalbaar zou worden gesteld.
Nadat de aannemer voet bij stuk hield en de opschorting in stand liet, werd door de opdrachtgever, bij aangetekende brief, aangekondigd dat de overeenkomst gedeeltelijk zal worden ontbonden voor die werkzaamheden die nog moesten worden verricht. Enige tijd later zag de aannemer bij toeval dat de opdrachtgever de woning had betrokken en de werkzaamheden had laten uitvoeren door een derde aannemer. Cliënt schreef daarop richting de voormalige opdrachtgevers dat zij de werkzaamheden terecht had opgeschort en er sprake was van verzuim aan de zijde van de opdrachtgever welk verzuim niet was gezuiverd gezien het uitblijven van betaling van de openstaande termijnen. Het verzuim werd derhalve niet opgeheven waardoor de aannemer zelf niet in verzuim kwam te verkeren en de opdrachtgever derhalve niet tot gedeeltelijke ontbinding gerechtigd was.
Omdat deze ontbinding onrechtmatig was stelde de aannemer dat er de facto sprake is geweest van een opzegging van de overeenkomst waarvan het gevolg was, onder verwijzing naar jurisprudentie, dat er afgerekend diende te worden als een beëindiging in onvoltooide staat. Volgens vaste rechtspraak heeft dit alsdan het rechtsgevolg dat de aannemer recht heeft op betaling van de volledige aanneemsom (Gerechtshof Amsterdam d.d. 17 juli 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012: BX3170). Afrekening diende plaats te vinden overeenkomstig de wijze genoemd in paragraaf 14 lid 10 UAV, hetgeen neerkwam op betaling van de volgende bestanddelen:
- de overeengekomen aanneemsom;
- vermeerderd met meerwerk en met kosten in verband met de beëindiging van de overeenkomst;
- minus de door de aannemer bespaarde kosten.
De afrekenmethode houdt in dat de aannemer aanspraak heeft op de volledige winst over het gehele werk, dus ook over het niet uitgevoerde deel daarvan (Asser/Van den Berg 5-IIIC 2007, nummer 173).
Amice Advocaten kent de relevante wetgeving en jurisprudentie en is u graag van dienst. Bel ons op 030-2300230 of mail naar info@amice-advocaten.nl of m.benistant@amice-advocaten.nl of j.vanvliet@amice-advocaten.nl.