Verkrijger onder eigendomsvoorbehoud kan een onvoorwaardelijk pandrecht vestigen
In de literatuur is het lang omstreden geweest of een verkrijger onder eigendomsvoorbehoud het goed kan vervreemden en bezwaren. In de zaak Rabobank / Reuser heeft de Hoge Raad bij arrest van 3 juni 2016 (zaaknummer ECLI:NL:HR:2016:1046) antwoord gegeven op deze vraag. In deze zaak speelde de vraag of een pandrecht gevestigd kan worden op een zaak die onder eigendomsvoorbehoud is geleverd.
De zaak Rabobank / Reuser
Kwekerij Revadap B.V. (hierna: Revadap) heeft in 2008 Meteor Systems B.V. (hierna: Meteor) opdracht gegeven tot het vervaardigen en leveren van een teeltsysteem.
De tussen Revadap en Meteor toepasselijke algemene verkoopvoorwaarden hielden in dat het eigendom van het geleverde pas op Revadap zou overgaan nadat deze aan Meteor al het door haar verschuldigde zou hebben voldaan.
In december 2008 sloot Revadap met de Rabobank een financieringsovereenkomst waarbij zij de bank een aantal zekerheden verstrekte, waaronder een pandrecht op alle huidige en toekomstige inventaris en voorraden.
Op 24 november 2009 is Revadap in staat van faillissement verklaard. Op dat moment diende Revadap nog een deel van het koopbedrag te betalen aan Meteor.
De Rabobank heeft aan Meteor ter voldoening van haar restantvordering op Revadap met rente en kosten € 135.000,- betaald, waartegenover Meteor finale kwijting heeft verleend en haar eigendomsvoorbehoud heeft prijsgegeven.
De curator stelt dat de Rabobank zich ten onrechte beroept op haar pandrecht en het teeltsysteem in de boedel zou zijn gevallen.
De rechtbank en het hof stellen de curator in het gelijk. Zij oordelen dat het geleverde teeltsysteem voor Recadap slechts een toekomstige zaak betrof. Volgens de rechtbank en het hof heeft Revadap haar beschikkingsbevoegdheid verloren op het moment dat zij failliet ging. Art. 35 lid 2 Fw brengt dan met zich dat het ten gunste van de bank gevestigde pandrecht in de boedel viel en door de bank niet meer kon worden ingeroepen.
Rabobank gaat in cassatie. De Hoge Raad stelt de Rabobank in het gelijk en oordeelt dat – zolang de voorwaarde niet is vervuld – zowel de vervreemder als de verkrijger voorwaardelijk eigenaar is en over hun voorwaardelijk recht kunnen beschikken. Derhalve komt bij een vestiging van een pandrecht door de koper onder eigendomsvoorbehoud een onvoorwaardelijk pandrecht te rusten op het voorwaardelijke eigendomsrecht van de koper:
“4.2.3 Het aldus door de wetgever beoogde systeem brengt mee dat de verkrijger onder eigendomsvoorbehoud als bedoeld in art. 3:92 lid 1 BW uit hoofde van de voltooide levering een positie verkrijgt waarin de uitgroei tot een onvoorwaardelijk eigendomsrecht uitsluitend nog afhankelijk is van de vervulling van de opschortende voorwaarde, welke wordt bewerkstelligd door voldoening van de (restant)prestatie. Zolang de voorwaarde niet is vervuld, zijn zowel de vervreemder als de verkrijger voorwaardelijk eigenaar, de vervreemder onder ontbindende voorwaarde en de verkrijger onder opschortende voorwaarde, en is hun beider beschikkingsbevoegdheid ten aanzien van de desbetreffende zaken dienovereenkomstig beperkt. De verkrijger onder eigendomsvoorbehoud kan zijn voorwaardelijk eigendomsrecht dan ook slechts onder diezelfde voorwaarde vervreemden of bezwaren (art. 3:84 lid 4 BW), op de wijze voorzien voor de levering, respectievelijk bezwaring, van de zaken zelf. Wordt een pandrecht – overeenkomstig het bepaalde in art. 3:236 lid 1 of art. 3:237 lid 1 BW – op het voorwaardelijk eigendomsrecht gevestigd, dan ontstaat met voltooiing van de vestigingshandeling een onvoorwaardelijk pandrecht op het voorwaardelijk eigendomsrecht.”
Tot slot oordeelt de Hoge Raad dat – wanneer de voorwaarde in vervulling gaat – het pandrecht van rechtswege op de zaak komt te rusten. Een tussentijds faillissement van de verkrijger onder eigendomsvoorbehoud staat daaraan niet in de weg.
“Naar hiervoor in 4.2.2 en 4.2.3 is overwogen, moet een door de schuldenaar vóór zijn faillissement gevestigd pandrecht op een voorwaardelijk eigendomsrecht als bedoeld in art. 3:92 lid 1 BW, als een onvoorwaardelijk pandrecht op een bestaand goed worden aangemerkt, waarvan de ‘levering’ (vestiging) reeds is voltooid voordat het faillissement intreedt. Derhalve zijn geen nadere beschikkingshandelingen van de schuldenaar meer nodig. Dit brengt mee dat de art. 35 lid 1 en lid 2 Fw in zodanig geval toepassing missen. Wordt de opschortende voorwaarde waaronder de zaken aan de schuldenaar zijn overgedragen na het intreden van het faillissement vervuld – doordat de resterende prestatie wordt voldaan –, dan groeit het pandrecht van rechtswege uit tot een pandrecht op de volle eigendom van de desbetreffende zaken en daarmee op die zaken zelf.”
Gevolgen voor de praktijk
Op grond van bovengenoemd arrest is een eind gekomen aan de discussie of een verkrijger onder eigendomsvoorbehoud het goed kan vervreemden en bezwaren. De Hoge Raad oordeelde dat een onvoorwaardelijk pandrecht gevestigd kan worden op een zaak die onder eigendomsvoorbehoud is geleverd.
De benadering van de Hoge Raad heeft tot gevolg dat de verkrijger van een zaak – die onder eigendomsvoorbehoud is geleverd – een hogere lening zal kunnen afsluiten, omdat hij een onvoorwaardelijk pandrecht kan laten vestigen op dit goed. Dit geldt temeer nu de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de pandhouder – na het faillissement van de pandgever – het restant van de koopprijs kan voldoen, waardoor hij zijn pandrecht kan inroepen jegens anderen.
Mr. R. van Domselaar